Van Ewsum


De geslachten Van Ewsum (1525-1657),
Von Inn- und Kniphausen (1657-1884) en Van Panhuys (1884-1907)

Het geslacht Van Ewsum was een van de aanzienlijkste Ommelander geslachten in de 14de t/m de 16de eeuw. Oorspronkelijk zetelde dit geslacht op de burcht 'Den Oert' ten noordoosten van Middelstum. De bewoners leefden vaak op gespannen voet met de Groningers. In de 13e eeuw werd hun burcht dan ook door de Groningers verwoest. Later werd op deze plaats een boerenplaats gesticht, Oldenoort geheten. Na de vernieling bouwde Ewe Van Ewsum in de buurt een nieuwe borg, die de naam  Ewsum (Ewesheem) kreeg. De eerste grondslagen voor deze nieuwe borg werden gelegd in 1278.

Ewe was gehuwd met Eduarda Onsta. Ze kregen één dochter, Menneke genaamd. Dat de naam Ewsum toen niet is verdwenen is te danken aan het feit dat Hiddo Tamminga, die met Menneke trouwde - onder druk van zijn schoonvader - de naam van Ewsum aannam . Hiddo werd later door de hoofdeling Focco Ukena, die onder andere borgen had te Appingedam, Oosterwijtwerd en Oterdum op een roemloze en laffe wijze gedood. Om het goed te maken gaf Focco toen zijn dochter Bawe ten huwelijk aan de oudste zoon van Hiddo, die naar zijn grootvader Ewo heette.

Onno, een jongere zoon van Hiddo, erfde Ewsum. Hij stichtte ook de havezate Mensinge te Roden. Deze Onno had een kleinzoon, die ook Onno heette en deze kleinzoon werd de eerste ewsumtoren.pngridder in de Ommelanden, want tijdens zijn reis naar het Heilige Land en Cypres, van 1443-1445, werd hij door de koning van Cypres tot ridder geslagen. Als dank voor zijn behouden terugkeer liet hij in 1445 de kerk van Middelstum herbouwen. En in 1472 was hij de bouwer van de nog bestaande verdedigingstoren bij Ewsum, die tegen de wil van de stad Groningen gebouwd werd. Behalve die toren, bestaat ook het rechter schathuis nog, waar later een boerderij bij is gebouwd.

Onno liet Ewsum na aan zijn zoon Wigbold. Ewsum werd in 1499 weer door de Groningers vernield. Wigbolt heeft de borg toen weer opgebouwd. In 1502 trouwde hij met Beetke van Rasquert. Zijn zeven kinderen waren Hiddo, Johan, Christoffer, Gela, Anna, Wigbolt-jr en Clara.
Wigbolt was ook de stichter van de borg Nienoord in Leek; in 1513 kocht hij een stuk land onder Marum. Drie jaar later kocht hij weer een perceel in die omgeving en toen liet hij zijn bezit nauwkeurig afbakenen. Steeds maar weer kocht hij land, in 1520 twee heerden naast elkaar onder Midwolde. Kort daarop kocht hij twee steenhuizen, die hij liet afbreken om snel aan metselstenen te komen. Want daar, in het oosten van Vredewold wilde hij zich een nieuwe burcht bouwen, die de Nienoort zou heten.

Wigbolt stierf in 1530. In 1531 werd het grietmanschap over heel Vredewold aan zijn geslacht opgedragen. Een grietman was hoofd van rechtspraak en bestuur in een grietenij. Een grietenij was onderverdeeld in dorpen. Sinds de gemeentewet van 1851 bestaan er geen grietenijen meer en kennen we nog slechts gemeenten.

De van Ewsums hadden ook een groot huis in de stad Groningen, het vroegere paleis van justitie aan de Boteringestraat. De laatste mannelijke telg uit dit geslacht was Willem van Ewsum. Hij stierf in 1643 en is nauwelijks drie jaar heer van Nienoord geweest. Zijn dochter Anna was de allerlaatste van het geslacht van Ewsum.

De borg Ewsum was in 1610 al in andere handen overgegaan, toen Caspar van Ewsum, die als bevelhebber van Coevorden de Spanjaarden weerstond, de borg aan zijn neef Ripperda schonk. Deze Ripperda was gehuwd met Ida Lewe. Daar dit huwelijk kinderloos bleef, vererfde de borg in 1626 aan het geslacht Lewe. De borg werd in 1649 grondig gerestaureerd en kreeg toen zijn uiteindelijke vorm. Ewsum was daarna meer lustslot dan verdedigingswerk. Een brede gracht omsloot het gebouw.

Het huis had beneden enige ruime vertrekken. Een grote wenteltrap voerde naar boven, waar men behalve een grote zaal ook nog verschillende andere vertrekken vond. Vanaf de toren, die honderd voet hoog was en midden voor het gebouw stond, had men een prachtig uitzicht over de wijde omgeving.

In de Groninger Volksalmanak van 1844, toen de borg Ewsum dus nog bestond, staat een interessant artikel over de borg, geschreven door Mr. T.P. Tresling. Deze Tresling heeft de toenmalige borgheer, Edzard Jacob baron Lewe van Middelstum, Buitengewoon Kamerheer des Konings, Ridder der Orde van de Neder- landse Leeuw, Lid der Ridderschap en der Gedeputeerde Staten van de Provincie Groningen, persoonlijk gekend.
Van deze borgheer kreeg hij ook een geslachtslijst en familieaantekeningen. Deze Edzard Jacob was de laatste borgheer van Ewsum.

Op 30 december 1805 was de borg met bijbehorende rechten aan hem overgedragen door zijn vader. In 1856 vond een publieke verkoping van de borg plaats. Koper was een zekere Wierda uit Winsum. In datzelfde jaar stierf Edzard Jacob. Wierda liet de borg in 1863 slopen. 

Tresling heeft de borg dus zelf nog kunnen zien, niet alleen de buitenkant, hij is er ook binnen geweest. Hij vertelt hierover het volgende:

"Eene zeer breede gracht omgeeft het gebouw en terstond bij den ingang boeit het merkwaardig rondeel, zoo massief, zoo eenig in zijn soort, zoo vreemd geplaatst, en toch om deszelfs eerwaardigheid steeds behouden gebleven, onze aandacht. Hetzelve is een overblijfsel van den ouden toren, door Onno Ewesma of van Ewssum in 1472 gebouwd. Deze toren heeft vroeger waarschijnlijk eene aanzienlijke hoogte gehad, doch is van tijd tot tijd verkleind, zoo als blijken kan uit de teekening, welke Ewssum voorstelt, zoo als hetzelve zich in 1600 vertoonde, en waarop de tweede trans nog zigtbaar is. De muur van dit rondeel was vroeger zes voeten, doch is door een' muur daar later nog omgetrokken, thans zeven voeten dik, terwijl het geheel veertig voeten in middellijn heeft. Hetzelve dient thans tot een' kelder, en is daartoe bij uitnemendheid geschikt, als zijnde door de dikke muren en het zware kruisgewelf voor hitte en koude ongenaakbaar. In de muur is een steen, waarop deze woorden te lezen staan:

Anno 1472 heeft Jr. Onno van Ewsum dit gebout tegens de wille van Groningen vide Schotanum

Op de spits van het rondeel ziet men een' leeuw met het geslachtwapen van Ewssum. De toren, welke zich in het midden voor het huis verheft, is ook buitengemeen zwaar gebouwd. In de linkerzijde van den toren vindt men een' steen met het opschrift:

J.J.V.E.

H.D.E.S.G.

hetwelk vermoedelijk beteekenen moet: Jonker Joest van Ewssum heeft dezen eersten steen gelegd.

  1. Dam
  2. Bel
  3. Hoofdingang
  4. Vestibule
  5. Geschutstoren
  6. Toren
  7. Voortuintje
  8. Grote woonkamer
  9. Suitedeur
  10. Eetzaal
  11. Slaapkamer
  12. Blauwe kamer
  13. Keuken
  14. Meidenkamer
  15. Spoelplaats
  16. Jonkerstorenkamer
  17. Ridderzaal
  18. Freuleskamer
  19. Logeerkamer
  20. Logeerkamer
  21. Lewekamer
  22. Schoorsteen
  23. Gracht
  24. Stenen beschoeiing

16 t/m 22 is bovenverdieping

Boven den ingang van het huis leest men:
Joan Lewe en Geertruida Alberda, Heer en Vrouw van Middelstum, out 26 en 21 jaren, getrowt 1648, hebben Ewssum laten repareren 1649.
Voorts ziet men in den gevel de familiewapens Clant, Coenders, Lewe en Alberda; terwijl het wapen der heerlijkheid, de heilige Hippolytus op het familiewapen van Lewe van Middelstum voor den toren is uitgehouwen. Het huis heeft beneden eenige ruime vertrekken, welke naar den smaak onzer tijden vervormd, weinige kenmerken der oudheid behouden hebben, behalve den zeer ruimen kruisgewelfden gang of vestibule. Een groote wenteltrap, in den toren gebouwd, voert naar de tweede verdieping, waar men verschillende vertrekken vindt, doch onder welke de groote zaal, zoowel wat de bouworde, als de stoffering aangaat, ons geheel in de oudheid verplaatst. Eene menigte familieportretten, meestal van personen in de staat- kundige wereld met roem bekend, en daaronder eenigen door eene meesterlijke hand geschilderd, treft men daar aan. Onder anderen Abel Coenders, Barthold Entens van Mentheda, Adriaan Clant, Wigbolt van Ewssum, Joest Lewe thoe Peyse, enz. enz. De kolossale schoorsteenmantel, rustende op fraaije kolommen, de vensterglazen in lood met wapenen en opschriften, de meubelen zijn allen nog overblijfsels uit den ouden tijd. Van den toren, welke in middellijn 22 voeten heeft en 100 voeten hoog is, heeft men het schoonste uitzigt op de omliggende landstreek. De tuin en wandeldreven, die het gebouw omringen, zijn naar den nieuwsten smaak aangelegd, en leveren uit de vertrekken de schoonste vergezigten op."

In de grote zaal hing een schilderij van de borg, zoals die er omstreeks 1600 moet hebben uitgezien. Van dat schilderij is door een zekere J. Ensing een tekening gemaakt. Dezelfde Ensing heeft ook een tekening gemaakt van de borg in 1843.

Na de dood van Willem van Ewsum in 1643 hertrouwde zijn weduwe in 1645 op 24-jarige leeftijd met Rudolph Wilhelm von Inn- und Kniphausen, een telg uit een bekend geslacht uit Oost-Friesland, dat zijn oorsprong vindt in Butjadingen, gelegen tussen de Jade en de Weser.

In het noorden van Butjadingen heersten de hoofdelingen van Langwarden. Onno Onneken is de eerste die we kennen. Hij stierf in 1405. Zijn zoon Iko trok de Jade over na zijn huwelijk met een dochter van Popko Inen Tjerksema, hoofdeling te Innhausen in Rustringen. In 1496 werd door vererving het belangrijke Kniphausen ten zuiden van Jever aan het bezit toegevoegd. Van Kniphausen bestaan nog enkele restanten. In 1546 trouwde Tido von Inn- und Kniphausen met Eva van Rennenberg en hierdoor kwam er Nederlands bloed in het geslacht. Dit echtpaar had twee zoons en hierdoor kwamen er twee aparte takken in de familie. In beide takken kwamen heren van Nienoord voor.

De jongste zoon Wilhelm trouwde in 1581 met Hima Nanninga, erfdochter van Lütetsburg. En hierdoor kwam de Lütetsburg bij Norden in het geslacht von Inn- und Kniphausen.

Een kleinzoon van Wilhelm trouwde met Occa Janna Ripperda van Farmsum, waardoor er alweer Nederlands bloed in het geslacht kwam. Uit dit huwelijk zijn alle takken in Duitsland voortgekomen.

Een andere kleinzoon van Wilhelm was de al eerder genoemde Rudolph Wilhelm, die in 1645 met de weduwe van Willem van Ewsum trouwde. Een zoon uit dit huwelijk trouwde met Petronella Anna Lewe, vrouwe van Ulrum, waardoor het geslacht von Inn- und Kniphausen op de Asingaborg te Ulrum kwam. Het voormalige familiewapen van Asinga is nu gemeentewapen van Ulrum.

Carel Hieronymus, een twaalf jaar jongere broer van Rudolph Wilhelm, trouwde in 1657 met Anna van Ewsum, stiefdochter van Rudolph Wilhelm en de laatste telg uit het geslacht van Ewsum. Anna was toen 17 jaar. Reeds na zeven jaar kwam aan dit huwelijk, dat zeer gelukkig was, een eind door de dood van Carel Hieronymus. Anna liet toen door Rombout Verhulst het bekende praalgraf in de kerk te Midwolde vervaardigen.

Ruim een jaar later hertrouwde Anna met Georg Wilhelm, een telg uit de andere tak van het geslacht von Inn- und Kniphausen. Georg Wilhelm hield veel van het mooie landgoed van zijn vrouw en hij deed veel voor de uitbreiding en opluistering ervan. Hij was een ontwikkeld en kunstzinnig man en Nienoord moet destijds van binnen en van buiten geschitterd hebben door alles, waardoor men huis en hof maar kon versieren. Anna van Ewsum heeft ook haar tweede echtgenoot moeten betreuren.

Ze heeft nog beleefd, dat zijn standbeeld op het praalgraf van haar eerste man gereed kwam. Dit standbeeld werd gemaakt door Bartolomeus Eggers. Anna stierf in 1714.

Het geslacht von Inn- und Kniphausen bleef op Nienoord tot 1884. Toen kwam de borg door vererving aan de familie van Panhuys.

De borg Nienoord

Vanuit Leek komen we bij een groot inrijhek met gekroonde wapens.
Voor de gracht staat een grote poort uit Bentheimer zandsteen, in 1708 vervaardigd door de beeldhouwer H. Bielefeld. De twee kanonnen dateren uit 1676. Ze heten Nienort en Vredewolt en ze zijn gesierd met wapens en inscripties. De twee ingangen van het binnenplein zijn gebeeldhouwde poortjes uit 1678 en 1679. Een van die poortjes draagt als opschrift:

non ad habitandum sed ad commorandom
(niet om te bewonen, maar om te vertoeven)

Het torentje aan de frontgevel van Nienoord is een antieke windwijzer met wapen en een bronzen klokje uit 1679. In de tuin bevindt zich een tuinkoepel uit de tijd van de eeuwwisseling 17e-18e eeuw. Dit is de zogenaamde schelpengrot. De wanden van deze koepel zijn versierd met een mozaïek van schelpen en stukjes marmer. Vroeger deed de koepel dienst als schatkamer.

Volgens de legende heeft een kindermeisje hier toen ingebroken. Voor straf moest ze toen de wanden versieren met schelpen en stukjes marmer. Daar heeft ze twintig jaar over gedaan. Toen ze daarna in vrijheid werd gesteld stierf ze onmiddellijk.

De borg was zomerresidentie. In de winter woonde men in de stad Groningen, in verschillende woningen. In de 16e eeuw (van Ewsum) was dat het huidige paleis van justitie in de Boteringestraat.
In de 17e eeuw (von Inn- und Kniphausen) bewoonde men het huidige Doelenhotel aan de Grote Markt. De familie van Panhuys tenslotte woonde aan het Hereplein, aan het eind van de vorige eeuw, op de plaats van de huidige Nederlandse Bank.
Het praalgraf in de kerk van Midwolde is van Carel Hieronymus von Inn- und Kniphausen, de eerste man van Anna van Ewsum, overleden in Den Haag op 31 juli 1664. Het graf werd in opdracht van Anna van Ewsum vervaardigd door Romboudt Verhulst en kwam klaar in 1669. De staande figuur, voorstellende Georg Wilhelm de tweede echtgenoot van Anna, werd vervaardigd door Bartolomeus Eggers, en in 1709, na de dood van Georg Wilhelm op het praalgraf geplaatst. Georg Wilhelm was lid van een andere tak van het geslacht von Inn- und Kniphausen. Dit was een der oudste en aanzienlijkste geslachten van Oost-Friesland, onder andere verwant aan de Nassauers. De Oost-Friese adel werd niet als buitenlands beschouwd.